Gebruik van de lichtmeter
Het gebruik van een lichtmeter is erg aan te bevelen. In dit blog een toelichting daarop.
De camera meet reflecterend licht (licht dat weerkaatst van het onderwerp). En middelt het naar 18% grijs. Een volledig wit vlak wordt dan onderbelicht terwijl een volledig zwart vlak wordt overbelicht.
De lichtmeter kan – naast reflecterend licht – ook opvallend licht meten. Zonder daarbij te middelen naar 18% grijs.
Een voorbeeld ter verduidelijking. De foto is van een zwart achtergrondscherm. Links de foto zoals die door de camera is gemaakt waarbij het licht is gemeten met de lichtmeter in de camera. Rechts de foto nadat het diafragma is bepaald met de Sekonic lichtmeter (in beide gevallen reflecterend licht gemeten).
Op de camera is dat niet (goed) te zien omdat de interne software het niet goed verwerkt. Zie de linker- en rechterafbeelding. Daarom in het midden de foto van de lichtmeter en de gemeten diafragmawaarde (f11), en het histogram erbij zodat de verschuiving van grijs naar zwart (van rechts naar links in het histogram) goed te zien is.
Belichtingscompensatie
Zonder lichtmeter zul je dit met belichtingscompensatie op je camera moeten oplossen. Of – make raw, not war – in de nabewerking. Dit probleem doet zich vaker voor dan je denkt. Het heeft te maken met de helderheid van kleuren. Het hierboven getoonde overzicht komt van internet.
In een donker bos zal je foto ook te licht worden. En als je sneeuw fotografeert moet je de belichtingscompensatie op +1 of +2 zetten.
De lichtmeter Sekonic L-358
Met een lichtmeter meet je de lichtsterkte zonder te middelen naar 18% grijs.
In dit blog staat de Sekonic L-358 centraal.
De meter kent drie basis-standen: meten van omgevingslicht, meten van flitslicht zonder kabel en meten van flitslicht met kabel. Als je wilt meten zonder kabel zul je op de een of andere manier een koppeling tussen de lichtmeter en de flitser moeten realiseren. Dit kan via een triggerset (voor een speedlight) of met een radio trigger set (voor een studio flitser). De triggerset moet te combineren zijn met de flitser en de camera, de radiotrigger met de studioflitser.
Er is nog een optie: meten met de ingebouwde pocket wizard , de Sekonic RT-32 (maar die is erg duur).
Meten van omgevingslicht (of continulicht in de studio)
Voordat we de Sekonic kunnen gebruiken moeten we in de achterzijde enkele switches in de goede stand zetten. In de afbeelding zie je de ruimte voor de pocketwizard (die hier ontbreekt).
Er zijn vier mogelijkheden bij het meten van omgevingslicht:
- Meten van de hoeveelheid licht (EV) (Manual-mode op de camera)
- Meten met de belichtingstijd voorkeur (T) (S-mode op de camera)
- Meten met diafragma voorkeur (F) (A-mode op de camera)
- Meten met lichtgevoeligheidsvoorkeur (ISO1)
Om de voorkeur (T of F) in te stellen moet je aan het wieltje draaien (zorg er voor dat de modus omgevingslicht blijft staan).
Om de ISO in te stellen moet je de knop ISO1 ingedrukt houden en aan het wieltje draaien.
In alle gevallen moet de camera worden/zijn ingesteld zoals de lichtmeter aangeeft: zowel de belichtingstijd, het diafragma als de lichtgevoeligheid.
Meten van flitslicht
Er zijn twee soorten licht: omgevingslicht en flitslicht.Â
De belichtingsdriehoek bestaat uit de lichtgevoeligheid (ISO), de belichtingstijd en het diafragma (de lensopening), de flitserdriehoek uit de lichtgevoeligheid, de flitssterkte en het diafragma (de lensopening).
Een flitser heeft een flitssterkte, weergegeven met een richtgetal: hoe hoger het getal, hoe sterker het flitslicht. Het richtgetal geeft aan wat de maximale afstand van de flitser (bij vol vermogen), meestal bij ISO100. Bijvoorbeeld een richtgetal van 38 heeft bij een diafragma 5.6 een maximale afstand van 38/5.6 is bijna 7 meter. Sommige fabrikanten geven het richtgetal bij ISO200, om te vergelijken met een ISO100 deel je het richtgetal door 1.4
De lichtsterkte neemt (kwadratisch) af naarmate de afstand toeneemt.
Het belichten bij omgevingslicht is het kiezen van een variatie van belichtingstijd, diafragma en lichtgevoeligheid. Het belichten bij flitslicht is het kiezen van het diafragma en de lichtgevoeligheid bij een bepaalde flitssterkte. De belichtingstijd moet daarbij langer zijn dan de flitssynchronisatietijd: de minimale tijd waarin het flitslicht binnen de belichtingstijd valt.
Om flitslicht te meten moet de Sekonic op de flits staan (het tweede icoontje van links). Je moet daarvoor de mode knop ingedrukt houden en aan het wieltje draaien.
Er is nu alleen de mogelijkheid om het diafragma te meten. In dit geval door opvallend licht te meten waarbij de lichtmeter is ingesteld op de lichtgevoeligheid zoals gekozen bij het omgevingslicht.
De derde factor (de sterkte van de flitser) moet op de flitser zelf worden ingesteld. De flitssterkte kan ook worden veranderd door de afstand van de flitser tot het onderwerp te vergroten (sterkte neemt af) of te verkleinen (sterkte neemt toe).
Combineren van omgevingslicht en flitslicht.
Hier gaat het meten in twee stappen:
- Je kiest – voor het omgevingslicht – een lichtgevoeligheid en belichtingstijd en bepaalt met de lichtmeter het bijbehorende diafragma.
- Daarna regel je met de lichtmeter de flitssterkte, horende bij diezelfde lichtgevoeligheid (de belichtingstijd doet er niet toe). Daarbij moet de flitssterkte zo gekozen worden dat de lichtmeter dezelfde diafragma-waarde oplevert.
In bovenstaande reeks is de flitssterkte 100%, 50%, 25% en 12.5 %. Dat houdt in een EV, EV-1,EV-2 en EV-3. Oftewel een diafragma van 5.6, 4.5, 2.8 en 1.6 (afrondingsfout, had moeten zijn 2.0). Zie verderop, in het rekenmaatje!
Het kan wel slim zijn om eerst na te gaan welk diafragma de flitser kan opleveren bij 100% flitslicht, zodat je daar rekening mee kunt houden bij de instellingen voor het omgevingslicht. In dit geval bij ISO100 dus 5.6.
Meten bij landschapsfotografie
Sta je buiten en wil je een foto maken van een landschap, dan kun je vaak niet met je lichtmeter naar het onderwerp lopen om het licht te meten. Gelukkig hoeft dat niet, je kunt op een meter afstand van je camera het licht meten (de lichtmeter naar de camera gericht) omdat de afstand tot de zon zo groot is dat het effect op de meting verwaarloosbaar is.
Nu wil je soms een long exposure maken in het landschap voor bijzondere effecten (bijvoorbeeld bij  een waterval of in de wolken). Dan schroef je een ND-filter voor je lens. In dat geval moet je de belichting corrigeren omdat het ND-filter licht tegen houdt. De mate van corrigeren hangt af van de sterkte van het filter.
Door het verschil te meten in lichtwaarde met de camera en de lichtmeter is het mogelijk de belichtingscompensatie vast te stellen. In beide gevallen moet je dan het reflecterend licht meten (zie het begin van dit blog).
Het rekenmaatje
De samenhang tussen licht(waarde), lichtgevoeligheid, belichtingstijd, lensopening, filterdichtheid en belichtingscompensatie wordt uitvoerig besproken in het boek Het LichtKwadrant van Tom Meerman.
Info: www.lichtkwadrant.nl
Boek: https://www.vanduurenmedia.nl/EAN/9789463562195/Het_Lichtkwadrant?utm_rid=39799
Een voorbeeld:
Met de lichtmeter meet je EV 14. De lichtmeter geeft voor de ideale belichting diafragma f/8, belichtingstijd 1/250 seconden en lichtgevoeligheid ISO 100 (geel omrand).
Je kunt het ook omdraaien: diafragma f/8, belichtingstijd 1/250 sec en lichtgevoeligheid ISO 100 is een lichtwaarde van 14.
Zet je nu het ND-filter voor je lens dan kun je op het rekenmaatje nagaan hoe je de camera moet instellen, en het leuke is: je ziet meteen meer mogelijkheden om dat probleem op te lossen.
Met een ND-filter die het licht met 4 EV vermindert(zwart omrand) kun je bijvoorbeeld kiezen:
Diafragma f11 en belichtingstijd 1/8 seconde(rood omrand) , of diafragma 22 en belichtingstijd ½ seconde (blauw omrand). In beide gevallen gaat de som van -14 naar -10. Â
Zelfwerkzaamheid
In het boek Het lichtkwadrant staat een schema (en staan de verschillende onderdelen om uit te knippen) van een papieren rekenmaatje. Geel omkaderd is waar je naar toe moet werken om evenwicht te hebben tussen verlichting (hoeveelheid licht dat op de sensor valt) en belichting (instelling van lichtgevoeIigheid, belichtingstijd, lensopening en belichtingcompensatie). Variatie breng je aan door met de zes stroken heen en weer te schuiven.
Er zijn twee soorten stroken opgenomen in het boek: 1/1 (stappen van 1 EV) en 1/3 (stappen van 0,33 EV) stroken. Van diafragma 6.3 naar 11 (uit het begin van dit blog) is dan van -5.3 naar- 7.
Het sterke van dit rekenmaatje is dat je, als je een van de instellingen verandert, meteen ziet hoeveel het verandert en hoe je dat dan kunt corrigeren met de andere waarden.
Samenvatting
Een lichtmeter kan handig zijn omdat je snel je keuzes voor de instellingen van ISO, belichtingstijd en diafragma (en belichtingscompensatie) kunt zien bij het maken van je foto. Met het rekenmaatje krijg je inzicht in de onderlinge relaties. Vooral bij het gebruik van filters en/of als je moet compenseren door bijzondere lichtomstandigheden erg handig.
Je kunt natuurlijk ook meerdere foto’s maken in de hoop dat er een goed belichte bij zit 😊.
Dank Leo voor deze blog. Ik gebruik regelmatig mijn lichtmeter omdat ik ook film gebruik en niet al mijn camera’s een lichtmeter hebben (of alleen center weighted). Op een digitale camera heb je natuurlijk gelijk feedback of je belichting min of meer in orde is. Ik gebruik meestal de spotmeter om te zien waar de schaduw en hooglichten vallen om te zien of het binnen het bereik van de film valt. Ik vind dat kwadrant niet echt handig overkomen, je moet een aantal arbitraire waarden proberen te onthouden (waarom is 1/250 bijvoorbeeld -8) of met een knutsel schema werken. Het is soms een beetje hoofdrekenen maar de belichtingsdriehoek (waarbij de ISO op film voor het rolletje vastligt) en dan stoppen voor sluitertijd, diafragma en filters vind ik toch gemakkelijker.
Ik heb een foto van het rekenmaatje op mijn iPhone staan. Dan kan ik meteen kijken wat ik moet of kan doen om de belichting goed te krijgen.
Zo kan het natuurlijk ook, je hoeft niet alles te onthouden 🙂
Misschien nog een tip voor mensen zonder losse lichtmeter die een idee willen hebben van het opvallend licht (dus het licht van bijvoorbeeld de zon die op je voorwerp valt en niet het gereflecteerde licht van dat onderwerp naar de camera): groen gras. Meet het licht van het gras in je scene door je camera daar beeldvullend op te richten (let op je schaduw die wil je niet meenemen), gebruik de gevonden diafragma-sluitertijd voor je foto. Groen gas reflecteert heel vergelijkbaar met een 18% grijs kaart waar camera’s op gekalibreerd zijn. Geen gras voor handen? Meet je handpalm beeldvullend (hoeft niet scherp) waarbij je je hand net zo houdt/draait als je onderwerp dus bijvoorbeeld in de zon of in de schaduw. Voeg 1 stop belichting toe aan de gevonden waarde.